Daar issie weer! Frits ‘lampepikkie’ Mijnders met een splinternieuw verhaal. Om de zoveel dagen een stukje geschreven door onze eigen Frits Mijnders, ookwel bekend als Lampepikkie (zoals hiervoor aangegeven, opletten mensen..!), Lampenkap of gewoon simpelweg PSV’er die in Nijmegen woont, A.K.A Gloryhunter. Niks persoonlijks Fritsie!
De perikelen van lijn drie
Bongerdstraat. Haastend vertrek ik richting mijn werk, lijn drie nipt halend om vervolgens door een volledig onbekende buschauffeur als onverstaanbaar te worden verklaard, terwijl mijn articulatie bij voorbaat al uitermate zuiver was, gezien ik dergelijke situaties op een of andere manier blijk te activeren door luttel aanwezig te zijn. Hij is een man van Marokkaanse afkomst, zo rond eind veertig, wellicht begin vijftig jaar oud en beheerst het Nederlands inmiddels kwalitatief magertjes, doch voldoende volgens de toch al zo in de VOC-mentaliteit ingestelde overheid, wat overigens vrij ironisch is gezien haar opperste bewindsvoerder met man en macht probeert dit tevergeefs te bestrijden. Puur om de arme man, hij was waarschijnlijk dokter of ingenieur in zijn eigen land die net niet geleerd genoeg bleek te zijn om zich te realiseren dat je in Nederland kansarm bent om met voor onze begrippen prehistorische medicinale kennis dezelfde functie te mogen beamen, te kunnen haten mocht een fiasco zich voordoen, geef ik hem zo stereotiep als het maar kan een naam: Mohammed. Mohammed geeft mij een enkeltje terwijl ik om een KAN-kaart, een dagretour in de regio, vraag. “Oh, sorry”, dat is zijn reactie. Vooruit, denk ik, geef die man een kans Frits, we zijn niet allemaal perfect.
Eenmaal het controlepunt gepasseerd kijk ik voor het eerst de bus in. Een volgestouwde bus, waarin de mensen als vee te worden getransporteerd van eindbestemming naar eindbestemming, waarbij de chauffeur overigens kennelijk niet in staat is om een simpele knop in te drukken die de achterste deur bediend; dit tot mijn grote verbazing, dan wel ergernis, niet zo zeer eenmalig, maar tot drie maal op een rij. Vervolgens rijdt hij onverhoopt bijna een hoogbejaarde vrouw van haar looprek bij het Canisius Wilhelmina-ziekenhuis. Het scheelde weinig, en ze kon weer terug naar binnen, alleen dit maal niet om haar klinisch dood verklaarde man te bezoeken voor wellicht de laatste keer, maar om zelf naar betere oorden af te reizen via een weg vol pijnscheuten en fracturen. Mohammed heeft ook nog het lef om haar in de meest vreemde tongen de meest verwerpelijke zaken toe te wensen, terwijl hij eveneens hevig tegen haar zichtbare mindere fysieke conditie protesteert door de luide claxon te laten galmen door de straat.
De komende twee minuten richting Jan Massinkhal verlopen tot mijn grote verbazing zonder problemen. Maar het mocht niet baten.
Eenmaal bij mijn halte gearriveerd, vergeet Mohammed dat ik op STOP had gedrukt, dit ruim een minuut van tevoren, omdat ik dit scenario al menig maal in mijn hoofd zag afspelen; Mo’ die geen Nederlands kan lezen, of het simpelweg “vergeet” als een Fransoos die zijn perfecte scores in de Engelse taal op de middelbare school weigert toe te passen in het echte leven, tien jaar later, onder hetzelfde motto. Gelukkig sprong er een meter of dertig verder een verkeerslicht, dat kennelijk mijn rampspoed detecteerde, op rood, waarop ik richting buschauffeur afstap en met een woedend gelaat zeer geërgerd de mededeling doe dat ik een minuut geleden op STOP had gedrukt, en hij mijn halte zojuist heeft genegeerd alsof er op de plek waar het bord staat nooit meer dan een trottoir is geweest.
Zijn respons was nog markanter dan ik mogelijk had kunnen verwachten. Hij doet de deur open, terwijl we ons op het drukste tijdstip op een van de drukste wegen bevinden van Nijmegen, en zegt: “Ren maar snel jongen, zorg dat je niet platgereden wordt.”